De broers François en Pieter Hemony uit Lotharingen kregen rond 1642 van het Zutphense stadsbestuur opdracht een welluidend klokkenspel te gieten. Hun toreninstrumenten en luidklokken blonken uit door toen ongeëvenaarde toonzuiverheid. Hun faam verspreidde zich snel en maar liefst vijftig stads- en kloosterbesturen schaften hun klokkenspellen aan. Ze werkten tot 1680 afwisselend in Zutphen, Amsterdam en Gent. Tussen 1665 en 1667 goten zij uitsluitend geschut. Door het combineren van gegevens uit vooral stedelijk bronnenmateriaal, dat samen bijna een bedrijfsarchief vormt, laat Heleen van der Weel zien dat de gebroeders een groot vermogen opbouwden. De tweede generatie kon hierdoor in welstand leven zonder een beroep uit te oefenen. Met de derde generatie stierf het geslacht Hemony uit. Natuurlijk worden hier de technische aspecten van het klokgieten beschreven, maar het gaat in dit boek ook om ‘de mens achter de klokken’. Het verhaal over de twee weinig bestudeerde erflaters wordt geplaatst in de sociale, culturele en religieuze context.