登入選單
返回Google圖書搜尋
Ammoniakemissie uit de melkveestal bij beperkte weidegang in relatie tot melkureumgehalte
註釋Ammoniak (NH3) ontstaat wanneer ureum uit de urine wordt afgebroken door het enzym urease, dat onder andere aanwezig is in mest. Urine en mest komen met elkaar in contact op stalvloeren en in mestkelders, waardoor een melkveestal een belangrijke bron van ammoniakuitstoot is. Bepalend voor de mate van emissie zijn met name de ureumconcentratie in de urine en de temperatuur. De ammoniakemissie vanuit natuurlijk geventileerde melkveestallen kan met behulp van voedingsmaatregelen worden teruggedrongen. Dit geldt zowel voor bedrijfssituaties met summerfeeding als bedrijfssituaties met beperkte weidegang. Het melkureumgehalte is daarbij een goede indicator voor de emissiereductie. Voedingsmaatregelen die bijdragen aan verlaging van het melkureumgehalte, dragen tevens bij aan een verlaging van de ammoniakemissie uit de stal. Voorbeelden van dergelijke emissieverlagende maatregelen zijn: verlaging van het N-bemestingsniveau op grasland, later inscharen in weidepercelen en het bijvoeren van energierijke en eiwitarme voeders op stal (denk aan snijmaïs). De ammoniakemissie vanuit de natuurlijk geventileerde ligboxenstal met roostervloer kan voor bedrijfssituaties met beperkte weidegang goed worden voorspeld met een emissiemodel met buitentemperatuur en tankmelkureumgehalte als verklarende variabelen. Uit dit model blijkt dat de stalemissie stijgt met ca. 2,6% bij toename van de buitentemperatuur met 1°C en dat de stalemissie exponentieel stijgt bij een toename van het tankmelkureumgehalte. Bij een niveau van 20 mg ureum per 100 g melk stijgt de stalemissie met ca. 2,5% bij stijging van het melkureumgehalte met 1 mg/100 g. Bij een niveau van 30 mg ureum per 100 g melk stijgt de stalemissie met ca. 3,5% bij stijging van het melkureumgehalte met 1 mg/100 g.