De huisarts moet in zijn dagelijkse werk een voortdurende balans zoeken tussen datgene wat hij reeds weet en kan, en datgene wat hij telkens ‘nieuw’ moet ontdekken en uitvinden. Dit maakt het vak van huisarts voor sommigen zeer uitdagend. In het wetenschappelijke debat is de moeilijkheid van het vak echter niet eenvoudig aan te duiden in termen van theoretische en praktische deskundigheden.
Dit boek biedt een kader van samenhangende concepten waarmee de huisartsgeneeskunde zich als wetenschappelijke discipline beter kan verantwoorden, zowel tegenover zichzelf en de klinische disciplines als tegenover de junioren die het vak willen leren.